Chuniversiteit logomarkChuniversiteit.nl
Chuniversiteit­schrift

Nutteloze feitjes over Nederlandse treinstations

Dat Utrecht Centraal druk is weten we allemaal wel. Gelukkig zijn er genoeg andere domme feitjes waarmee je mensen kunt lastigvallen.

Een stationsbord
Soms heb je gewoon een bord voor je kop

Haltes en stations

Link

Bussen en trams stoppen doorgaans bij een halte, en metro’s en treinen bij een station. Bij een station verwacht je meer voorzieningen dan bij een halte. Maar wat is nou precies het verschil tussen een halte en een station?

Niet het type voertuig dat er stopt, want er bestaat ook zoiets als een busstation. Bij een station denk je vaak aan een gebouw, maar ook dat is geen vereiste. Je zou misschien denken dat een station een plek is met meerdere perrons of haltes, waar je makkelijk kan overstappen. Maar op plekken zoals Amsterdam zijn er genoeg voorbeelden te vinden die aan deze beschrijving voldoen, maar toch gewoon ‘halte’ genoemd worden.

Het antwoord op deze vraag is een beetje onbevredigend. In de praktijk is een station namelijk een station wanneer de vervoerder het een station noemt.

Dat is zelfs zo in de spoorse wereld, waar vroeger wél duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen haltes en stations, op basis van de aanwezigheid van seinen en wissels, of voorzieningen. Maar dat onderscheid is in de praktijk een gepasseerd station.

Sporen en perrons

Link

Treinstations hebben sporen en perrons. Een trein rijdt op een spoor en stopt aan een perron. Met sporen heb je als reiziger niet zoveel te maken, behalve als het gaat om spoorwegovergangen. Toch zeggen we in het Nederlands dat een trein vertrekt vanaf een bepaald spoor. Dat levert soms verwarrende situaties op.

Een klein treinstation zoals Utrecht Leidsche Rijn heeft bijvoorbeeld vier sporen, maar slechts twee perrons, die langs de buitenste twee sporen liggen. De perrons op dit station heten dus niet spoor 1 en 2, maar spoor 1 en 4.

Een ander voorbeeldje dan: Utrecht Centraal, dat een paar kilometer verderop ligt, en juist heel veel sporen en perrons heeft. Op dit station vind je een spoor 5 en spoor 7, maar geen spoor 6. Die heeft ooit bestaan, maar is bij één van de vele verbouwingen gesneuveld. Daarna heeft men ervoor gekozen om de sporen niet te hernummeren.

Over het nummeren van sporen gesproken, dat gebeurt in principe vanaf 1 en gaat dan net zolang door tot dat alle sporen een opeenvolgend nummer hebben gekregen. Maar ook op deze ‘regel’ zijn er uitzonderingen.

Zo vind je op station Nijmegen naast een spoor 1, 3 en 4 ook een spoor 35: het hoogste nummer in heel Nederland. Dat is niet omdat Nijmegen een enorm station is. Voor spoor 35 hoef je ook niet heel ver te lopen: het ligt pal naast spoor 1. Dat hoge nummer is een overblijfsel uit de tijd waarin spoor 35 werd gebruikt als goederenspoor; die gebruikten andere nummeringen dan reizigerssporen, waarschijnlijk om verwarring te voorkomen.

Een ander leuk feitje heeft te maken met de manier waarop de nummering van sporen tot stand komt. Het idee is simpel: het eerste spoor is spoor 1, het volgende spoor 2, en zo verder totdat alle sporen genummerd zijn. Maar aan welke kant begin je met nummeren? Vroeger was dat altijd aan de kant van het stationsgebouw, dat zich doorgaans aan de ‘interessante’ kant van het spoor bevindt (het centrum). , dus die regel is inmiddels al een tijdje losgelaten. Tegenwoordig probeert men sporen zo te nummeren dat zoveel mogelijk stations aan hetzelfde traject spoor 1 aan dezelfde kant hebben zitten.

Op grotere stations hebben sporen naast een nummer soms ook een letter. Een trein vertrekt dan bijvoorbeeld vanaf spoor 4a of 4b. Welk deel van het spoor de a-kant is, wordt bepaald door de zogeheten kilometrering. Omdat de meeste sporen ‘vanaf’ Amsterdam lopen, betekent dat vrijwel altijd dat het deel dat het dichtst bij Amsterdam ligt de a-kant is. Binnen Amsterdam gaat deze regel helaas niet op; dat is het nadeel als je het middelpunt van de wereld bent…